Druk op "Enter" om naar de inhoud te gaan

Bij het afscheid van Wolfsen

IMGP2673
tekening Pierre Pourchez

Wolfsen en de vrijheid van meningsuiting

Dat Wolfsen er geen probleem mee heeft om de pers de mond te snoeren is inmiddels wijd en zijn bekend. De mailtjes die hij hoofdredacteur Kalmann van het AD stuurde om de publicatie over zijn pensiondeclaraties te verhinderen en het feit dat op zijn dringend verzoek de oplage (120.000 ex.) van Ons Utrecht in de schredder verdween, omdat daarin een artikel over zijn pensiondeclaraties stond, ligt nog vers in het geheugen en de herinnering daaraan zal hem nog vele jaren blijven achtervolgen.

Voor oplettende raadsleden kon Wolfsen’s persbreidel (begin 2009) geen verrassing zijn. Dat hij er niet voor terugdeinst kritische burgers de mond te snoeren bleek namelijk al meteen in het voorjaar van 2008 toen hij net burgemeester was. Ik weet dat zo goed, omdat ik als kritisch en lastig rechtshulpverlener zelf het voorwerp was van zijn pers- en kritiekvijandige chicanes.

Op 16 juni 2008 nam het college het besluit juridische stappen tegen mij te nemen. Dat was twee weken nadat wethouder Tymon de Weger (Christenunie) in een interview in de NRC liet weten dat ik er alleen maar op uit was de gemeente dwars te zitten. Zo werd kennelijk gedacht in het Utrechtse college over iemand wiens beroep het is rechtsbijstand te verlenen aan burgers die naar de bestuursrechter stappen om te bereiken dat de gemeente zich aan de wet houdt.

 interview nrc de weger

De gemeente had toen net weer een zaak over luchtkwaliteit verloren (over de Majellaknoop) en moest bovendien 3000 euro dwangsom betalen aan de Stichting Stop Luchtverontreiniging. Het getergde college besloot dus om mij flink te grazen te nemen. In dat college zaten, laten we dat vooral niet vergeten ook twee wethouders van GroenLinks (Robert Giesberts en Cees van Eijk) en van de PvdA (Harrie Bosch en Rinda den Besten).

Nu valt het voor een overheid in een democratische rechtsstaat niet mee juridische stappen te nemen tegen een rechtshulpverlener die lelijke dingen zegt en schrijft over de gemeente. Dat had ik namelijk gedaan: over de wethouder, over de gemeenteraad en over een paar medewerkers. Het college had al geprobeerd het OM over te halen om mij strafrechtelijk te vervolgen, maar het OM bedankte ervoor om zich voor het karretje van het Utrechtse gemeentebestuur te laten spannen.

Wolfsen had overigens al eerder uitgelegd in een brief waarvan de voorzitters van de raadsfracties een kopie ontvingen: “Helaas is de kans dat de aangifte wordt gevolgd door een vervolging 10%. In het wetboek van strafrecht is kort gezegd opgenomen dat belediging niet strafbaar is als het gaat om een oordeel over het behartigen van het openbare belang (artikel 266, tweede lid, van het wetboek van Strafrecht)”. Voor Wolfsen (gewezen rechter en – hoofd afdeling juridische zaken en beleid, directe rechtspleging, ministerie van justitie) bekende kost. Let overigens vooral op het woordje “helaas“! Als het aan Wolfsen lag, zou het tweede lid van artikel 266 dus geschrapt mogen worden en zouden al te kritische journalisten en rechtshulpverleners gewoon strafrechtelijk vervolgd moeten kunnen worden.

Wolfsen had ook al eens overwogen en gedreigd mij als belangenbehartiger te weigeren. De Algemene wet bestuursrecht (art. 2:2) voorziet in die mogelijkheid als de belangenbehartiger herhaaldelijk de normale gang van zaken, eventueel onder bedreiging van geweld, verstoort of blijk geeft van evidente en ernstige ondeskundigheid (aldus de memorie van toelichting), waarin verder staat dat van die mogelijkheid in geen geval gebruik mag worden gemaakt om zich van een “bekwame en daardoor lastige” tegenstander te ontdoen. Deze maatregel viel ook niet tegen mij in stelling te brengen, want het probleem met mij was dat ik niet gewelddadig, niet evident incompetent en alleen maar erg lastig was.

Een civiele procedure tegen mij beginnen wegens belediging en het dwarszitten van de gemeente zou ook al kansloos zijn. Rechters moeten namelijk uiterst terughoudend zijn de kritiek van burgers op overheidsdienaren en de overheid inhoudelijk te beoordelen. Dat is (dankzij het EVRM) de jurisprudentie, omdat anders niemand meer kritiek op de overheid durft te uiten. In dictaturen kan je als kritisch journalist of rechtshulpverlener zo maar vervolgd en veroordeeld worden wegens kritiek op de overheid, maar in een democratische rechtsstaat kan dat niet. Althans niet zolang figuren als Wolfsen daar de kans niet toe krijgen.

Om toch iets tegen mij te kunnen ondernemen bedacht het college, dat niet de gemeente zelf zich bij de rechter over mij moest beklagen, maar dat een paar “individuele burgers” dat moesten doen. Heel slim, want de rechter is wel bereid om kritiek op en beschuldigingen aan het adres van individuele burgers te beoordelen (of die feitelijk gefundeerd is), maar dus niet als de overheid het voorwerp is van kritiek en beschuldigingen.

Een goed voorbeeld daarvan is de uitspraak in de zaak van de huisarts Van der Linde, die het RIVM en Coutinho ervan beschuldigde naar de pijpen van de farmaceutische industrie te dansen. Ook al kon de huisarts zijn beschuldigingen niet hard maken, de rechter besliste dat hij niet onrechtmatig had gehan­deld, want het voorwerp van de kritiek was immers de overheid (het RIVM) en een medewerker van die overheid (Coutinho).

Om mij in een civiele procedure aan te kunnen pakken moest de gemeente daar zelf dus beslist niet aan meedoen: de schijn moest worden vermeden dat de overheid er iets mee te maken had, laat staan het initiatief tot de actie zelf genomen had. De rechter moest er van overtuigd worden dat het hier echt ging om een paar individuele burgers die door mij in hun privacy en goede naam waren aangetast. Dat deze individuele burgers bij de gemeente Utrecht werkten als luchtkwaliteitsdeskundigen moest als een irrelevante bijkomstigheid gebracht worden.

Waarschijnlijkheid hadden die drie medewerkers niet zoveel zin om zich voor het karretje van het college te laten spannen, want zij zouden daardoor zeker negatief in de publiciteit komen. Daar hebben zij zich achteraf ook vaak over beklaagd. Maar toen het college aanbood de kosten van juridische actie te vergoeden konden ze moeilijk nee zeggen. Een weigering om dankbaar gebruik te maken van dit “goed werkgeverschap” zou het college zeker niet gewaardeerd hebben. Twee van de drie medewerkers werkten met een eigen commercieel adviesbureau voor de gemeente en wilden dat natuurlijk graag zo houden.

Achter de schermen deed de gemeente overigens wel degelijk mee. Niet alleen werd de juridische actie door de gemeente gefinancierd, maar ook de afdeling Juridische Zaken was er bij betrokken. In feite ging het dus wel degelijk om een actie van de gemeente zelf, waarvoor dus ook gemeentelijke ambtenaren in werden gezet, maar de bedrieglijke schijn moest bij de rechtbank worden gewekt dat de gemeente er helemaal buiten stond.

Uit stukken die het college met alle geweld geheim probeerde te houden, maar onder druk van de bestuursrechter recentelijk openbaar werden gemaakt, blijkt dat het college Wolfsen het mandaat gaf dit varkentje te wassen, wat overigens aan de medeverantwoordelijkheid van de andere collegeleden niets afdoet. Ook de actieve betrokkenheid van de afdeling Juridische Zaken komt in die stukken duidelijk naar voren.

Toen bekend werd dat het college de juridische actie van de “individuele burgers” / medewerkers financierde (het was toen nog niet bekend dat Juridische Zaken er ook bij betrokken was) werden daar door raadsleden vragen over gesteld. Vooral omdat twee van de drie medewerkers directeur waren van een commercieel adviesbureau, waarvoor de gemeente toch de juridische kosten zeker niet hoefde te betalen.

Het vrome verhaal van Wolfsen was dat de gemeente zich als “goed werkgever” vierkant en voor 100% achter haar medewerkers wenste op te stellen door de kosten van hun juridische actie te vergoeden. Het college zag het kennelijk niet als goed werkgeverschap te controleren of mijn kritiek gegrond was op de gemeentelijke luchtkwaliteitsberekeningen en evenmin om te onderzoeken wat er waar was van mijn beschuldiging dat veel Utrechters voortijdig overlijden doordat de lucht werd schoongerekend en passende maatregelen daardoor niet nodig leken te zijn.

Het verhaal van Wolfsen was buitengewoon hypocriet, alleen al omdat de drie medewerkers  met de door de gemeente gefinancierde juridische actie helemaal niet geholpen waren. Ze kwamen door de procedures juist keer op keer negatief in het nieuws en hebben zich daar ook vaak over beklaagd. Als ervaren jurist wist Wolfsen ook dat dat het geval zou zijn. Wolfsen heeft de drie medewerkers dus gewoon voor de verkapte gemeentelijke actie laten opdraaien, wetende dat zij daar veel schade van zouden ondervinden. Overigens werd één van de externe medewerkers niet lang daarna aan de dijk gezet. En bovendien maakte de gemeente bekend dat hij in vier jaar tijd 1,4 miljoen euro aan de gemeente had verdiend, waar de gemeenteraad erg boos over werd en waar de landelijke pers uitvoerig over schreef.

Dat wat betreft de mythe van het “goed werkgeverschap” van Wolfsen, waar de gemeenteraad (ook de huidige gemeenteraad!) zich graag van liet overtuigen, want net als Wolfsen vindt ook de gemeenteraad het maar lastig als kritische burgers naar de bestuursrechter stappen en als de gemeente gedwongen wordt zich aan de wet te houden. En net als Wolfsen had en heeft het college (inmiddels GroenLinks, PvdA en D66) en de gemeenteraad er geen enkel probleem mee als de gemeente medewerkers (luchtkwaliteitsdeskundigen) van de gemeente in de hoedanigheid van “individuele burgers” een juridische strijd voor de gemeente laat opknappen, die zij dankzij de financiële steun (het is immers toch maar gemeenschapsgeld!) en ambtelijke ondersteuning door de gemeente natuurlijk veel langer (namelijk eindeloos) kunnen volhouden dan de lastige rechtshulpverlener die de procedures uit eigen zak moet betalen en het werk zonder ambtelijke ondersteuning en dus voornamelijk zelf moet doen. Op 4 april 2013 besloot een vrijwel volledige gemeenteraad (alleen de SP was tegen) dat het beter was de zaak aan het college (lees Wolfsen) over te laten en dat het beter was er niet van op de hoogte te zijn.

Dat Wolfsen ruim een half jaar na het besluit (16 juni 2008) mij te laten dagvaarden wegens mijn kritiek op de gemeente, het AD onder druk zette om een hem onwelgevallig artikel niet te publiceren, een uitstekend journalist die al 10 jaar over de gemeentepolitiek schreef het werken voor de redactie Utrecht onmogelijk maakte en er geen been in zag om een hele oplage van Ons Utrecht te laten versnipperen hoefde dus geen verrassing zijn. Hij had immers kort na zijn aantreden als burgemeester, begin 2008, al laten zien listige juridische kunstgrepen niet te schuwen om kritiek en beschuldigingen aan het adres van de gemeente te onderdrukken en hij had bovendien inmiddels begrepen dat de gemeenteraad het, net als hij, niet zo nauw nam met de vrijheid van meningsuiting. Dat de gemeenteraad er een probleem van maakte dat hij de publicatie over zijn pensionkosten verhinderde, had hij duidelijk niet verwacht en dat valt gelet op de eerder gebleken volgzaamheid van de Utrechtse gemeenteraad wel te begrijpen.

De Utrechtse politiek haalt, na de opeenstapeling van incidenten, opgelucht adem nu Wolfsen besloten heeft het na zijn eerste termijn van zes jaar voor gezien te houden. Alsof de problemen met het leiderschap in Utrecht daarmee zouden zijn opgelost. Het grootste probleem is niet dat Wolfsen kennelijk de innerlijke drang mist om de vrijheid van meningsuiting te eerbiedigen en totaal ongevoelig is voor kritiek, maar dat hij niet weggestuurd werd, dat de lokale politiek (alleen de SP, Leefbaar Utrecht en de groep Mossel vonden dat hij weg moest nadat op zijn verzoek de hele oplage van Ons Utrecht werd vernietigd) daar te laf voor is en er kennelijk niet zo zwaar aan tilt dat hij geen boodschap heeft aan de vrijheid van meningsuiting.

De politiek zou zich moeten schamen dat ze het niet nodig vond en de moed niet had Wolfsen weg te sturen. Als Wolfsen niet zelf besloten had er na zes jaar mee op te houden hadden we het nog eens zes jaar met hem moeten doen. En als niemand daar een stokje voor steekt krijgt hij zo weer een invloedrijke publieke functie of wordt hij (weer) rechter of staatsraad. Bij zijn afscheid zullen er echter ongetwijfeld weer vriendelijke en vlijende woorden gesproken worden.

Reacties zijn gesloten.